17

 

 

 

 

Fran wachtte tot halverwege de middag voordat ze Cassie bij Duncans huis ging afhalen. Toen ze ’s ochtends wakker was geworden, was de politie nog bezig geweest in de omgeving waar Catherine had gelegen. Mannen in waterdichte kleding zochten in een grillige rij het veld achter haar huis af. Ze wilde niet dat haar dochter haar zou vragen wat ze daar aan het doen waren. Ze wist nog niet goed hoe ze het moest uitleggen. Ze had Margaret Henry gebeld om te zeggen dat Cassie niet naar school kwam.

‘Ze heeft de afgelopen nacht bij haar vader gelogeerd. Het leek me beter dat...’

‘Maar natuurlijk,’ had Margaret gezegd. ‘Het moet een hele zorg voor je zijn dat je zo dicht bij Hillhead woont. We zullen allemaal blij zijn als die man achter de tralies zit en het voorbij is.’ Alsof er geen enkele twijfel over de identiteit van de dader bestond.

Duncan was wat voor Shetland het dichtst in de buurt van een kroonprins kwam, dacht Fran. Ze had dat niet beseft toen ze met hem trouwde, had niet voorzien wat er kon gebeuren wanneer een gewone burger met een koninklijke hoogheid trouwde. Duncans familie woonde al vele generaties op Shetland. Ze hadden land, boten en boerderijen. Ze woonden in een groot huis dat op een kasteel leek. De ruïnes van een kasteel, beter gezegd, totdat de olie kwam en de familie percelen land aan de oliemaatschappijen had verhuurd, voor de pijpleidingen, tegen prijzen die ervoor zorgden dat Duncan nooit zou hoeven werken. Hij werkte wel, hoewel Fran nooit precies had geweten wat hij nu eigenlijk deed. Hij noemde zichzelf consultant.

De olie was niet belangrijk, had hij tegen haar gezegd toen ze elkaar pas hadden ontmoet. De toekomst van het eiland hing af van toerisme, van ecotoerisme. Hij zag het als zijn taak om Shetland te vertegenwoordigen in de rest van de wereld, plaatselijke bedrijven te adviseren en de traditionele kunst en oude ambachten te promoten. Hij had een kantoor in Lerwick en was vaak op pad voor besprekingen met vooraanstaande mensen in Glasgow, Londen en Aberdeen. Hij scheen een zekere macht te hebben en die vormde een deel van zijn aantrekkingskracht. De manier waarop hij autoreed, altijd flink hard, en de telefoontjes uit het buitenland naar zijn mobiele telefoon hadden een seksuele lading, en Fran had zich tot dat alles aangetrokken gevoeld.

Ze had hem ontmoet toen ze naar Schotland was gestuurd om foto’s te maken bij een artikel over een jonge ontwerpster uit Yell, die haar beeldschone breiwerk verkocht aan exclusieve modezaken in New York en Tokyo. Niet die in Londen. Die wilden haar werk in eerste instantie niet, totdat het artikel was verschenen en de ontwerpster algauw brieven van diverse Britse modehuizen kreeg met het verzoek of ze hun alsjeblieft ook kon leveren.

Duncan was met het oorspronkelijke idee voor het artikel gekomen – in zijn rol van consultant, nam Fran aan – en was haar van het vliegveld af komen halen. Ze was zeer gecharmeerd van hem geweest. Het was hartje zomer geweest, hij had haar een lunch in de stad aangeboden en daarna waren ze naar de kust gereden. Ze hadden langs de rotskliffen gewandeld en in de verte de vuurtoren van Foula gezien. Ze hadden de liefde bedreven in een bed op de zolder van een omgebouwd botenhuis in Scalloway, met de ramen open om het afnemende daglicht en het ruisen van de branding binnen te laten. Fran had gedacht dat hij daar woonde en niet beseft dat het maar een deeltje van zijn koninkrijk vormde, een van de vele huizen die hij bezat en die hij aan toeristen verhuurde.

Fran had gedacht dat het daarbij zou blijven en had nooit verwacht dat ze hem terug zou zien. De volgende ochtend was ze doodmoe en een beetje beschaamd naar huis teruggevlogen. Hij was haar eerste minnaar voor één nacht geweest. Toen was hij opgedoken in Londen, in het kantoor waar ze werkte, met een fles champagne en een van die prachtige truien van de jonge ontwerpster, en Fran had geweten dat die haar bijna een maandsalaris zou hebben gekost. ‘Je hebt iets warms nodig om aan te trekken als je bij me komt wonen,’ had hij gezegd, ‘maar dat betekent niet dat je er niet beeldschoon uit mag zien...’

En uiteindelijk was ze teruggekomen om met hem te gaan samenwonen, omdat ze net zo gevoelig was voor complimenten als iedere andere vrouw en omdat ze al tijdens haar eerste bezoek verliefd was geworden op de eilanden. Was ze voor Duncan gevallen, of voor Shetland? Zouden een fles champagne en een trui haar hebben kunnen overhalen om in Birmingham te gaan wonen?

Ze woonden pas samen toen Cassie op komst was. Cassie was niet echt gepland geweest en Fran was verrast door Duncans ambivalente reactie op het nieuws. Ze had verwacht dat hij net zo in de wolken zou zijn als zij. Een zwangerschap was een ingrijpend gebeuren en daar hield hij toch zo van? ‘Dan moeten we maar gaan trouwen,’ had hij aarzelend gezegd, bijna alsof hij hoopte dat zij met een ander voorstel zou komen. ‘Waarom?’ had ze geroepen. Ze was tenslotte een moderne, vrijgevochten vrouw. ‘We hóéven niet te trouwen. We kunnen onze relatie houden zoals die is. Alleen komt er een kind bij.’ ‘Nee,’ had hij gezegd, ‘als er een kind komt, moeten we trouwen.’ Niet het soort aanzoek dat ze had verwacht. Ze had gedroomd van zijn aanzoek aan haar en zich daarbij altijd iets heel moois voorgesteld. Parijs, op z’n minst.

Toen Cassie zes maanden was, had Fran hem in bed met een andere vrouw betrapt, een oudere vrouw, een Shetlandse aristocrate van wie de familielijn terugliep tot in de Noorse oudheid. Zij was ook getrouwd. Hun relatie bleek al jarenlang aan de gang te zijn, al voordat Fran hiernaartoe was gekomen om foto’s te maken. Het merendeel van hun vrienden had ervan geweten maar had het min of meer geaccepteerd. Fran kende de vrouw, Celia, en had haar als een vriendin beschouwd. Celia was de soort vrouw die Fran graag als moeder gehad zou willen hebben, sterk, onafhankelijk en onconventioneel. Ze had een stijl die afweek van die van de andere vrouwen van het eiland, droeg vaak zwarte kleren, fel rode lipstick en lange oorbellen van zilver, schelpen of amber. Ze was getrouwd tegen de wil van haar familie.

Fran had alle babyspullen ingepakt en de eerste de beste vlucht naar het zuiden genomen. Ze had niet willen luisteren naar Duncans excuses. Ze vond hem een meelijwekkende domkop met een oedipuscomplex. Ze wist dat hij Celia nooit zou opgeven. Fran zou een nieuw leven in Londen beginnen. Ze hield zichzelf voor dat ze zich meer verraden voelde door de vrouw die ze had bewonderd dan door haar man.

Toen Cassie bijna oud genoeg was om naar school te gaan, was Fran in een crisis terechtgekomen. Door de pijnlijke beëindiging van een relatie die ze had gehad. Het oude liedje. Zeker geen nobel of verheffend einde. Alleen maar de aandrang om weg te gaan en zich te verstoppen. Haar trots weer. Ze had absoluut geen zin in de vernedering die ze zou voelen als ze het aan haar vrienden vertelde. Shetland was ver genoeg weg en bovendien was het niet eerlijk tegenover Cassie om haar het gezelschap van haar vader te ontzeggen. Hij mocht dan een overspelige schoft zijn, hij hield zielsveel van zijn dochter. Fran had haar vader nooit gekend. Die was van haar moeder gescheiden toen ze een baby was, waarna hij een nieuw leven was begonnen, weer een gezin had gesticht en haar niet meer had willen zien. Wat nog steeds pijn deed. Ze wilde dat Cassie het beter zou krijgen.

Al deze dingen gingen door haar hoofd toen ze heel langzaam over de beijzelde weg door het grote heidegebied naar het noorden reed. Waar het altijd op neerkwam was de vraag wat Duncan in Celia had gezien. Ze mocht er voor haar leeftijd dan goed uitzien, ze had wel een volwassen zoon. Haar haar zou grijs zijn als ze het niet verfde. Wat uiterlijk betreft moest Fran daar toch tegenop kunnen? Deze vraag, die nog steeds gevoelens van boosheid en onzekerheid in haar opriep, voerde haar gedachten weg van de dood van Catherine Ross en die rare oude man op Hillhead.

Wanneer ze Cassie bij haar ex-man ging halen, bleef ze nooit langer dan noodzakelijk was. Ze zei genoeg om beleefd te zijn en om bij Cassie de indruk te wekken dat zij en Duncan een gesloten front vormden. Deze keer was ze genegen iets langer te blijven. Ze wilde niet meteen terug naar het huis in Ravenswick. Ondanks alle mensen van de politie en de kustwacht op de heuvel voelde ze zich daar niet echt veilig. In de buurt waar ze in Londen had gewoond, waren ook overvallen en verkrachtingen gepleegd, en één keer was er in haar straat iemand neergeschoten. Toch had ze zich daar nooit zo onbeschermd gevoeld als hier.

Duncans huis – de Haa – stond op een laaggelegen stuk terrein vlak bij het brede strand van de baai. Het was heel groot, vier verdiepingen hoog, van graniet en leisteen in gotische bouwstijl, een huis uit een sprookje, met een torentje op een van de hoeken. Het stond achter de helling van de heuvel en werd erdoor tegen de altijd aanwezige wind van zee beschermd. Aan de ene kant van het huis stonden bomen, dicht opeen, voornamelijk platanen, die in de luwte van het dal groeiden en de enige bomen in een omtrek van ruim dertig kilometer waren. Fran dacht terug aan de keer dat ze het huis voor het eerst had gezien. Duncan had gezegd dat ze haar ogen dicht moest doen tot aan het punt waar ze nu reed, en toen ze ze open had gedaan, had ze gedacht dat ze in een sprookje terecht was gekomen. Ze had meteen voor zich gezien dat ze daar zou wonen totdat ze oud was en omringd werd door kleinkinderen.

Hier, in de luwte van de heuvel, lag er geen sneeuw op de weg. De zon kwam achter de wolken vandaan. Ze reed naar het huis toe en zag dat Duncan en Cassie op het strand waren. Ze waren wrakhout bij elkaar aan het zoeken, trokken het uit de branding het strand op. Duncan maakte altijd een groot vreugdevuur voor Up Helly Aa. Het zou niet lang meer duren voordat het feest weer werd gevierd, besefte Fran. Dat gebeurde in Lerwick, elk jaar op de laatste donderdag van januari. Voor sommige mensen in het zuiden was dat het enige wat ze van Shetland wisten: de optocht van mannen die als Vikingen waren verkleed en het vikingschip dat door de straten werd getrokken voordat het in brand werd gestoken. Er waren ansichtkaarten met afbeeldingen ervan, uitgegeven door het toeristenbureau om het wintertoerisme een extra impuls te geven. Het grote feest vond in de stad plaats maar ook in de kleinere woongemeenschappen werden er ’s winters feesten gevierd. Toen ze tussen de grote stenen pilaren van de poort het terrein op reed, verloor ze haar ex-man en kind uit het oog. Ze parkeerde de auto bij de voordeur.

Celia scheen net zoveel tijd in de Haa door te brengen als in het huis aan de rand van Lerwick, waar ze met haar man woonde. Ze scheen geen bezwaar te hebben tegen Duncans vele avontuurtjes. Ze behandelde hem zoals ze min of meer met haar volwassen zoon omging. Fran vond het nog steeds moeilijk om beleefd tegen haar te zijn, en om haar te vermijden liep ze om het huis heen naar het strand. De tuin werd van het strand gescheiden door een muurtje van door zon en zout gebleekte steen. Achter het muurtje had iemand een composthoop van zeewier gemaakt.

Ze zochten niet meer naar hout. Duncan keilde steentjes over het ondiepe water. Cassie was in opperste concentratie met een stok in het zand aan het tekenen. Toen ze het knarsen van Frans laarzen op het kiezelpad hoorde, draaide ze zich om en slaakte een kreet van vreugde. Fran keek naar de tekening in het zand, die aan de ene kant al was vervaagd door het zeewater dat eroverheen spoelde.

‘Wie is dat?’ De tekening moest iemand voorstellen, met stokjes als ledematen, vijf reusachtige, zorgvuldig getelde vingers en stekelhaar. Ze hoopte dat Cassie zou zeggen dat zij het was. Ze wist dat er geen mededingers waren als het om haar dochters genegenheid ging, maar ongewild was ze er altijd bang voor. Dat bekende gevoel van onzekerheid weer. Ze zou het niet kunnen verdragen als Cassie zei dat ze Celia had getekend.

‘Dat is Catherine. Ze is dood.’ Cassie keek naar haar tekening. ‘Zie je dat dan niet?’

Fran wierp over Cassies hoofd een woedende blik naar Duncan. Hij zag er moe uit. Zijn ogen waren rood en zijn wangen ingevallen. Hij wordt te oud voor zijn manier van leven, dacht Fran. Duncan haalde zijn schouders op. ‘Ik heb niks gezegd. We waren vanochtend in de winkel in Brae en de klanten hadden het erover. Je weet hoe het gaat.’

Cassie rende weg in de richting van het huis, zigzaggend en zwaaiend met haar armpjes. Ze liepen haar langzaam achterna.

‘Wat zeiden ze?’

Hij haalde zijn schouders weer op. Ze had hem wel een klap willen geven. ‘Iedereen is erg geschrokken. Net als toen Catriona was verdwenen. De hele gemeenschap houdt zijn adem in en wacht tot de slechtheid is verdwenen en iedereen weer met het normale leven kan doorgaan.’

‘Catriona is nooit gevonden,’ zei Fran.

‘Mensen vergeten dingen. Het leven gaat verder.’

‘Dit zullen ze niet vergeten. Niet als het om twee meisjes gaat.’

‘Waarom kom je niet een tijdje hier logeren?’ vroeg hij opeens. ‘Jullie allebei. Dan zou ik een stuk geruster zijn. We kunnen Cassie gewoon ’s ochtends naar school brengen en haar ’s middags weer ophalen. Zo ver is het niet. Totdat dit gedoe voorbij is.’

‘Wat zou Celia daarvan vinden?’

‘Die is hier nu niet,’ zei Duncan. Hij zweeg even en vervolgde: ‘Een of ander huiselijk drama met die jongen. Ze is naar huis gegaan.’ Er zat iets in zijn stem waardoor Fran zich afvroeg of er niet meer aan de hand was.

‘O, dus je voelt je een beetje eenzaam?’ zei ze plagerig. ‘Heb je ’s avonds behoefte aan een beetje gezelschap?’

‘Ik kan gezelschap krijgen wanneer ik maar wil,’ zei hij. ‘Dat weet jij ook wel. Dit huis heeft meer feesten meegemaakt dan elk ander huis op Shetland. Ik maak me zorgen om jullie. Ik wil niet dat jullie iets overkomt.’

Fran gaf geen antwoord.

Bij de keukendeur werden ze opgewacht door Cassie. Ze stond op één been en was bezig haar kaplaars uit te trekken. Duncan sloeg zijn armen om haar heen, gooide haar in de lucht en ving haar op het allerlaatste moment weer op. Fran moest zich inhouden om niet naar hem te roepen dat hij niet zo roekeloos moest zijn. Cassie giechelde.

Duncan zette thee voor haar. Cassie ging televisiekijken, wat ze van Fran eigenlijk niet mocht. Van Duncan mocht ze praktisch alles.

‘Vreemd zeker?’ vroeg hij. ‘Op bezoek te zijn in je eigen huis?’

‘Het is mijn huis niet. Niet meer.’ Ze liet haar blik door de keuken gaan en vroeg zich af hoelang Celia al weg was. Er hing een kille, verwaarloosde atmosfeer in het vertrek. Vuile borden die in de vaatwasser gezet moesten worden, en er lagen etensresten op het aanrecht. Celia was nog netter dan zij.

‘Het zou het weer kunnen zijn.’

‘Doe niet zo gek, Duncan. Verwacht je nou echt dat Celia en ik om de beurt je avondeten voor je klaarmaken?’

‘Ze komt niet meer terug.’ Hij stond met zijn rug naar haar toe, maar ze kon zijn verdriet voelen en merkte dat ze heel even met hem te doen had voordat ze dacht dat het zijn eigen schuld was. Hij wist haar nog steeds te raken.

‘Hoe is dat gekomen? Eén fris jong meisje te veel? Celia is te oud voor al die feestjes.’ Maar ze kon het niet echt geloven. Duncan en Celia waren al vaker uit elkaar geweest, en Celia was altijd weer teruggekomen.

‘Wist ik het maar. Maar zoiets zal het wel geweest zijn, denk ik.’ Hij pakte een blauw koektrommeltje van het aanrecht, deed het open en leek verbaasd toen hij zag dat het leeg was.

‘Sorry,’ zei Fran, ‘maar je zult een andere inwonende huishoudster moeten zoeken.’

‘Kom op, Fran, je weet dat ik er zo niet over denk.’

‘Maar het lijkt er wel op.’

Hij stond met zijn rug naar het keukenraam. Fran zag de baai, achter hem, en kwam even in de verleiding. Dit kon allemaal van haar zijn. Het huis. Het strand. Het uitzicht.

‘Ik heb dat meisje ontmoet,’ zei Duncan opeens.

Fran was afgeleid door haar verlangen naar het huis en begreep even niet waar hij het over had. ‘Welk meisje?’

‘Het meisje dat is vermoord. Catherine.’

‘Hoe heb je haar dan ontmoet?’

‘Ze is hier geweest.’

‘Wat had Catherine Ross hier te zoeken?’ Catherine was nog maar een schoolmeisje, dacht Fran. Niet de soort vrouw naar wie Duncans belangstelling normaliter uitging. Aan de andere kant, Duncan kende iedereen in Shetland, ook de jongeren.

‘Ze was hier op een feestje,’ zei hij ten slotte. ‘Nog niet zo lang geleden. Een paar dagen na Nieuwjaar.’

‘Met haar vader?’

‘Nee, zo plechtig was het niet. Op een avond was ze er opeens... Ik dacht dat Celia haar kende en heb haar binnengelaten. Je weet hoe het gaat. Het is hier altijd open huis. Niet dat ik haar weggestuurd zou hebben, trouwens. Op een zeker moment raakte ik met haar in gesprek. Over films. Dat was haar toekomstdroom, zei ze. Om de eerste grote vrouwelijke Britse filmregisseur te worden. Binnen tien jaar zou iedereen weten wie Catherine Ross was. Daarom weet ik nog hoe ze heette. Ze hebben al flink wat zelfvertrouwen voor die leeftijd, vind je niet?’

‘Ze moet toch met iemand meegekomen zijn?’ Hij vond haar leuk, dacht Fran. Dat ze pas zestien was maakte hem niet uit. Vijftig of vijftien, voor Duncan maakte dat geen verschil.

‘Misschien wel. Ik kan het me niet herinneren. Ik heb er ook niet echt op gelet. Het was aan het eind van de avond toen ik dat gesprek met haar had. Ik had veel gedronken. Celia had me net verteld dat ze wegging en niet meer terug zou komen.’

‘Is Catherine hier blijven slapen?’

‘Waarschijnlijk wel. De meeste gasten zijn blijven slapen.’ Hij keek haar met een scherpe blik aan. ‘Maar niet bij mij, als je dat soms bedoelt. Het was nog maar een kind.’

‘Ik heb haar de volgende dag gezien, toen ze uit de bus stapte. En de ochtend daarna heb ik haar dood gevonden. Je moet dat aan de politie vertellen. Die probeert na te gaan wat ze vlak voor de moord heeft gedaan.’

‘Nee,’ zei Duncan. ‘Wat heeft dat voor zin? Wat kan ik ze nou helemaal vertellen?’

Hij vroeg haar niet nog een keer of ze wilde blijven en toen ze Cassies spullen ging inpakken, maakte hij geen bezwaar.

 

Ravenzwart
titlepage.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_000.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_001.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_002.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_003.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_004.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_005.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_006.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_007.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_008.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_009.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_010.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_011.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_012.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_013.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_014.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_015.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_016.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_017.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_018.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_019.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_020.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_021.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_022.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_023.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_024.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_025.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_026.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_027.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_028.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_029.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_030.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_031.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_032.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_033.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_034.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_035.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_036.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_037.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_038.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_039.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_040.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_041.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_042.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_043.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_044.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_045.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_046.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_047.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_048.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_049.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_050.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_051.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_052.xhtml